Home » Jezus » Parabels

Parabels

Wat is een parabel? 
'Parabel' is afgeleid van een Grieks werkwoord (paraballoo) dat betekent: 'naast elkaar plaatsen'. In een parabel worden twee zaken naast elkaar geplaatst en met elkaar vergeleken: een algemeen bekend gebeuren uit de natuur of het dagelijks leven (b.v. wannen van koren, zuurdeeg, vreugde bij het vinden van verloren geld, het zaaien van graan) en een waarheid die men ermee duidelijk wil maken. Door een bekend gebeuren naast een onbekend te plaatsen, probeert men het onbekende duidelijk te maken. Eens men door heeft waar het in een parabel om gaat, ervaart men een persoonlijke oproep om ermee rekening te houden in zijn manier van leven. Een parabel is een taalvorm die niet gebonden is aan een bepaalde tijd of cultuur. Christenen vertellen tot op vandaag parabels die door Jezus verteld werden. Deze parabels behoren nu tot het algemeen cultureel erfgoed van de mensheid en liggen aan de basis van heel wat beelden in onze taal.

Waarom vertelt men parabels?
De belangrijkste reden waarom men een parabel vertelt, is dat een verhaal de aandacht van de toehoorders trekt. Mensen horen graag vertellen en kunnen een verhaal gemakkelijker onthouden. Typisch voor een parabel is ook dat men de indruk heeft dat er verteld wordt over iets waar men niets mee te maken heeft. Dit spoort aan om na te denken over de bedoeling van zo’n verhaal. Wie de parabel begrijpt en erdoor geraakt is, ziet de relatie met zijn eigen leven en ervaart doorheen de parabel een oproep om zijn levenshouding te veranderen. Dit betekent dat, als een parabel goed verteld is en men erdoor geraakt is, men vanuit het verhaal uitgenodigd wordt om zijn leven een andere wending te geven.

Bedoeling van Jezus 
Het vreemde en op het eerste zicht onbegrijpelijke element in Jezus' parabels verwijst naar de waarden en normen in het rijk van God: vrijheid, gerechtigheid, eerlijkheid, gastvrijheid, liefde ... Jezus wil met zijn verhalen de rijkdom van dit Rijk laten kennen. 
Jezus wil met zijn parabels de toehoorders doen nadenken over hun gedrag, zodat ze ertoe komen het te veranderen en zich te bekeren. Pas als mensen hun levensstijl wijzigen (bekeren), kan het Rijk van God gerealiseerd worden.

Matteüs 13, 1-23: De zaaier
Nog diezelfde dag ging Jezus naar het meer. Daar ging hij zitten. Er kwam een grote groep mensen om hem heen staan. Daarom stapte hij in een boot die daar lag. Hij zat in de boot, en alle mensen stonden langs de kant. Jezus vertelde de mensen veel, en hij gebruikte steeds voorbeelden.
Hij zei: ‘Een boer gaat naar zijn land om te zaaien. Hij strooit het zaad op het land, en een deel van het zaad valt op de weg. Dat wordt door de vogels opgegeten. Een ander deel van het zaad valt op harde grond vol stenen. Daar ligt maar een dun laagje aarde. Dat zaad komt wel snel op. Maar door die stenen kunnen er geen wortels in de grond groeien. Door de felle zon gaat het koren dood. Weer een ander deel van het zaad valt tussen het onkruid. Door het onkruid kan dat zaad niet groeien. Het krijgt geen ruimte en gaat dood. Maar een ander deel van het zaad valt in goede grond. Dat zaad levert goed koren op, met wel honderd of zestig of dertig graankorrels. Laat dat goed tot je doordringen!’

De leerlingen kwamen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waarom geeft u steeds voorbeelden als u de mensen toespreekt?’ Jezus zei: ‘Jullie mogen de geheimen van Gods nieuwe wereld kennen. Maar de andere mensen niet. Want iemand die veel heeft, krijgt nog meer, zelfs meer dan genoeg. Maar iemand die bijna niets heeft, raakt ook het laatste nog kwijt. Ik geef de mensen voorbeelden. Ze zien mij en ze horen mij, maar ze begrijpen mij niet. Zo gebeurt wat de profeet Jesaja al heeft gezegd over dit volk: «Jullie luisteren wel goed, maar jullie begrijpen het niet. Jullie kijken wel goed, maar jullie snappen het niet. Dat komt doordat jullie zo vreselijk eigenwijs zijn. Jullie ogen en oren zitten dicht. Jullie willen het niet zien. Jullie willen het niet horen. Anders zouden jullie begrijpen dat jullie je leven moeten veranderen. En dan zou ik jullie te hulp komen.»’

Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Het echte geluk is voor jullie. Want jullie zien en horen de geheimen van Gods nieuwe wereld. Luister goed naar mijn woorden: Er zijn veel profeten geweest, en mensen die dicht bij God leefden. Zij hoopten die geheimen te horen en te zien. Maar zij kregen ze niet te zien of te horen, en jullie wel.’ Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Luister goed naar de betekenis van het voorbeeld van de boer die zaait. Sommige mensen lijken op het zaad dat op de weg valt. Die mensen hebben het nieuws over Gods nieuwe wereld wel gehoord, maar ze begrijpen het niet. Dan komt de duivel en hij steelt het bij hen weg. Die mensen zijn het nieuws snel vergeten. Andere mensen lijken op het zaad dat valt op harde grond vol stenen. Die mensen zijn blij als ze het nieuws horen. Maar dat duurt niet lang. Ze houden het niet vol om te geloven. Als ze in moeilijkheden komen door hun geloof, dan geven ze het meteen weer op. Weer anderen lijken op het zaad dat tussen het onkruid valt. Die mensen hebben het nieuws gehoord, maar ze doen er niets mee. Want ze maken zich zorgen over de dagelijkse dingen. Ze willen rijk worden. Dat vinden ze belangrijker. Maar er zijn ook mensen die lijken op het zaad dat in goede grond valt. Dat zijn de mensen die het nieuws over God horen en het begrijpen. Zij leven zoals God het wil. Zij lijken op het goede zaad, dat koren oplevert met wel honderd of zestig of dertig graankorrels.’

Lucas 15, 1-3.11-32: De verloren zoon
Alle tollenaars en slechte mensen kwamen naar Jezus luisteren. De farizeeën en de wetsleraren klaagden daarover. Ze zeiden: ‘Jezus gaat om met slechte mensen, en hij eet zelfs met ze!’ Daarom gaf Jezus dit voorbeeld. Hij zei: Jezus gaf ook dit voorbeeld: ‘Een man had twee zonen. De jongste zoon zei tegen zijn vader: ‘Vader, ik wil mijn deel van de erfenis nu hebben.’ De vader gaf hem wat hij vroeg. Een paar dagen later pakte de zoon al zijn spullen bij elkaar en ging weg. Hij ging naar een ver land. Daar gaf hij al zijn geld uit aan een leven vol plezier. Toen alles op was, kwam er een grote hongersnood in dat verre land. De zoon had niets meer te eten. Daarom ging hij werken bij één van de mensen in dat land. Die stuurde hem naar het veld om op de varkens te passen. De zoon had zo’n honger dat hij zelfs het varkensvoer op wilde eten. Maar niemand gaf hem iets. Toen dacht hij: Thuis hebben zelfs de armste knechten altijd genoeg te eten. En ik ga hier dood van de honger! Ik zal naar mijn vader teruggaan en tegen hem zeggen: ‘Vader, ik heb me slecht gedragen tegenover God en tegenover u. Ik verdien het niet meer om uw zoon te zijn. Behandel mij voortaan net zoals uw armste knechten.’ Toen ging de zoon terug naar zijn vader. 

De vader zag zijn zoon al vanuit de verte aankomen. En meteen kreeg hij medelijden. Hij rende naar zijn zoon toe, sloeg zijn armen om hem heen en kuste hem. De zoon zei: ‘Vader, ik heb me slecht gedragen tegenover God en tegenover u. Ik verdien het niet meer om uw zoon te zijn.’ Maar de vader zei tegen zijn knechten: ‘Haal snel mijn mooiste jas voor mijn zoon en trek hem die aan. Doe een ring om zijn vinger en doe schoenen aan zijn voeten. Haal het vetste kalf en slacht het. We gaan eten en feestvieren! Want mijn zoon was dood, maar nu leeft hij weer. Ik was hem kwijt, maar ik heb hem weer gevonden.’ Toen gingen ze feestvieren. 

De oudste zoon was nog op het land. Toen hij thuiskwam, hoorde hij dat er muziek gemaakt werd, en dat er werd gedanst. Hij riep één van de knechten en vroeg waarom er feest was. De knecht zei: ‘Je broer leeft nog! Hij is terug, en je vader heeft het vetste kalf laten slachten.’ Toen werd de oudste zoon kwaad. Hij wilde niet naar binnen gaan. Zijn vader kwam naar hem toe en zei: ‘Ga toch mee naar binnen.’ Maar de zoon antwoordde: ‘Ik werk nu al heel veel jaren voor u. En ik heb altijd gedaan wat u van mij vroeg. Toch hebt u voor mij nooit een dier laten slachten. Niet eens een geitje om feest te vieren met mijn vrienden. Maar nu komt die zoon van u thuis en voor hem slacht u het vetste kalf! Terwijl hij uw geld heeft uitgegeven aan de hoeren.’ Toen zei de vader: ‘Lieve jongen, jou heb ik altijd bij me. En alles wat van mij is, is van jou. Maar we kunnen niet anders dan blij zijn en feestvieren. Want je broer was dood, maar hij leeft weer. We waren hem kwijt, maar nu hebben we hem weer gevonden.’’

Lucas 10, 25-37: De barmhartige Samaritaan
Er kwam een wetsleraar naar Jezus toe. Hij wilde Jezus iets verkeerds laten zeggen. Hij vroeg: ‘Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te krijgen?’ Jezus zei tegen hem: ‘Wat staat er in de wet? Wat lees je daar?’ De man antwoordde: ‘Houd van de Heer, je God, met je hele hart, met je hele ziel, met je hele verstand en met al je kracht. En houd evenveel van je medemensen als van jezelf.’ Toen zei Jezus: ‘Dat is het goede antwoord. Als je dat doet, zul je eeuwig leven.’

De wetsleraar wilde laten zien dat hij de wet beter kende dan Jezus. Daarom vroeg hij: ‘Wie is mijn medemens dan?’ Toen vertelde Jezus een verhaal. Hij zei: ‘Een man reisde van Jeruzalem naar Jericho. Maar onderweg werd hij door rovers overvallen. Ze pakten alles van hem af, ook zijn kleren. Ze sloegen hem halfdood, en lieten hem liggen. Toevallig kwam er een priester langs. Hij zag de man wel liggen, maar hij liep hem voorbij aan de overkant van de weg. Toen er even later een hulppriester langskwam, gebeurde hetzelfde. Hij zag de man wel liggen, maar hij liep hem voorbij aan de overkant van de weg.

Toen kwam er een vreemdeling langs, een Samaritaan. Hij zag de man liggen en kreeg medelijden. Daarom ging hij naar hem toe. Hij verzorgde de wonden van de man met olie en wijn. En hij deed er verband om. Toen zette hij de man op zijn eigen ezel en bracht hem naar een herberg. Daar zorgde hij voor hem. De volgende dag gaf de Samaritaan geld aan de eigenaar van de herberg en zei: ‘Zorg goed voor de man. Als het je meer geld kost, krijg je dat van me op mijn terugreis.’’ Toen vroeg Jezus: ‘Wat denk je? Wie was de medemens van de man die overvallen werd? De priester, de hulppriester of de Samaritaan?’ De wetsleraar antwoordde: ‘De Samaritaan, want die was goed voor de gewonde man.’ Toen zei Jezus: ‘Doe dan voortaan net zoals de Samaritaan.’

Marcus 4,30-33: Het mosterdzaadje 
Jezus nam voorzichtig iets tussen zijn duim en zijn wijsvinger en stak het in de lucht. ‘Kunnen jullie zien wat ik hier vasthoud?’ vroeg hij. De mensen op de voorste rijen tuurden met samengeknepen ogen. ‘Een kruimeltje brood!’ riep een vrouw. Jezus schudde zijn hoofd. Wat hield hij toch in zijn hand?
Hij legde het voorzichtig in de palm van zijn hand en liet het aan de mensen zien. ‘Een klein zaadje’, zei een man. ‘Een mosterdzaadje!’ riep een jongen opeens uit. ‘Dat heeft mijn opa me geleerd.’
‘Precies!’ zei Jezus. ‘Het is een mosterdzaadje. Het is één van de kleinste zaadjes die er bestaan. Als je niet oppast, waait het weg.’ Hij sloot snel zijn handpalm en de mensen glimlachten.
‘Wat denken jullie, komt er uit zo’n piepklein zaadje dan ook een klein, armzalig plantje?’ vroeg hij hen.
‘Helemaal niet!’ riep de jongen uit. ‘In de tuin van mijn opa staat een mosterdboom. Die is heel hoog en heeft wel honderd takken. Er zitten drie vogelnesten in, zo groot is hij!’
Jezus lachte. ‘Dat heb je goed gezegd’, zei hij. ‘Dus ook uit een klein zaadje kan een machtige boom groeien. Zo is het ook met het Rijk van God. Vergeet dat nooit. Je mag nooit de moed verliezen. Beetje bij beetje wordt de wereld meer en meer een plaats van vrede en geluk voor iedereen. Waar er geen pijn meer is en geen verdriet. Een plaats waar iedereen gelukkig is. Als je het bijna bent vergeten, moet je snel even denken aan dit mosterdzaadje.’
Jezus nam de hand van de jongen vast en legde het mosterdzaadje op zijn handpalm. Daarna sloot hij de vingers van de jongen eromheen. ‘Het wordt een grote boom’, zei hij glimlachend. De jongen liep weg met zijn gesloten hand voor zich uit, alsof hij er een schat in bewaarde.

Teksten van Bijbelin1000seconden.be
Teksten van Kolet Janssen